Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Lātus

betekenis & definitie

I. part. van fero, z. a.

II. 1. eig., breed; zich wijd en zijd uitstrekkend, uitgebreid, van grote omvang; praegn., een hoge borst zettend, zich verhovaardigend.

2. overdr., breed (van uitspraak), cuius tu illa lata (breedte, brede uitspraak) non numquam imitaris, Cic.; wijdlopig, uitvoerig, veelomvattend.

III. lătŭs, ĕris, n.

1. zijde, lateris dolor, Cic., of laterum dolor, Hor., steken in de zijde, vellere latus digitis, in de zijde stoten (om iemd aan iets te herinneren), Ov., lateri adhaerere gravem dominum, als een lastig despoot drukken, Liv., lateri alcs haerere of iunctum esse, niet van iemds zijde wijken, Iust., artifices lateris, balletdansers, Ov., latus dare, Tib., Sen., of obdere alci, Hor., fig., de zijde (aan de tegenstander) bloot geven, zich bloot geven, latus alcs of alci tegere, iemds zijde dekken, (begeleidend) aan iemds linkerzijde gaan (van de cliënt), Liv., Hor. | in ’t bijz., de zijde (als zetel van kracht), lendenen, borst, (bij de redenaar ook:) longen, kracht; meton. poët., lijf, lichaam; overdr. van de naaste omgeving: de vertrouwde vrienden van iemd, insontes ab latere tyranni, Liv.
2. zijde = zijvlak, flank; in ’t bijz., flank van een leger, a (ab) latere, a lateribus, van (op) de zijde, van de zijden, in de flank, Caes., Cic., en zo ex lateribus, Sall.

< >