Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Invĭdĭa

betekenis & definitie

ae, f. afgunstige stemming, wrevel (jegens iemd), afgunst, nijd, haat, ontevredenheid (met iemd), slechte dunk (vooral van het volk omtrent staatslieden), partijhaat, diskrediet, civium suorum, Nep., res nullam habuit invidiam, Nep. illius temporis, de partijhaat van die tijd, Cic., facti, de haat wegens zijn daad, het hatelijke van zijn daad, Sall., absit invidia verbo, Liv., of absit verbo invidia, Liv., of alleen absit invidia! Curt., het zij zonder grootspraak gezegd. | hatelijke beoordeling of beschuldiging, vijandelijkheid, verdachtmaking, verwijt, verwijten, absol., Liv., c. gen. obi., b.v. crudelitatis, Cic.

< >