ĭi, n.
1. (van zaken) natuurlijke aard, - gesteldheid, natuur.
2. (van mensen) natuurlijke aanleg, natuur, temperament, karakter. | geest, verstand, genie, meton. van de personen zelf = kop, geest, genie; scherpzinnigheid, vindingrijkheid, meton. = een schrandere inval.