pŏsŭi, pŏsĭtum (3);
1. in iets leggen, - zetten, - plaatsen, pedem in undam, Pl., pueros alveo, Aur. Vict.; (m. en z. in navem, in naves) inschepen, aan boord brengen, Caes.; (een bezetting en dgl.) ergens vestigen, coloniam in agro Samnitium, Liv., praesidium arci, Curt., Medione, Liv., en alleen praesidium imponere, Liv. | overdr., (iemd in een toestand) brengen, (in iets) betrekken, alqm in causam, Cael. bij Cic.
2. op iets zetten, - leggen, - plaatsen, alci coronam Cic., alqm in rogum, Cic. | overdr., (over iets als opzichter enz.) aanstellen, benoemen, alqm populo, Cic.; opleggen, opladen, alci onus, Cic., tributum in singula capita, Caes.; (iemd iets) op de mouw spelden, wijsmaken, bedriegen, alci, Cic.
3. aan iets zetten, - leggen, claves portis, Liv., manum calathis, Ov. | overdr., extremam manum alci rei, leggen, Verg., impensam alci rei, besteden, Liv., finem alci rei, maken, Liv., modum alci rei, paal en perk stellen, Liv.; toevoegen, in goede zin, b.v. alci nomen, geven, c. g e n. of c. a c c. van de naam, Cic., in slechte zin, alci vulnus, plagam, vim, Cic.
P a r t. p e r f. gesyncopeerd impostus, Lucr., Verg.