vi (2), en (oudlatijn en bij dichters) fervo, vi (3);
1. kokend heet zijn, zieden, gloeien.
2. in ruimere zin, (van water, stormen enz.) bruisen, koken, woeden, sissen; (van een menigte) in levendige beweging zijn, wemelen, ook van plaatsen, waar een menigte ijverig bezig is: opere omnis semita fervet, Verg. [overdr., fervet Pindarus, Hor.; (van hartstocht) gloeien, woedend zijn, ab ira, Ov., absol., Ter.; ijverig verricht worden, fervet opus, Verg.