īvi en ĭi, ītum (4);
I. van boeien bevrijden, losmaken, -knopen, eig. in de fig. uitdr., nodum, Cic., alqm illigatum, Hor., se ex laqueis, Cic., caput laqueis mortis, Hor. | overdr., losmaken, doorheen helpen, gewl. met se, b.v. se ab omni occupatione, Cic., en zo (van zaken) discum, iaculum trans finem, slingeren, Hor.; in ’t bijz., uit de war helpen, oplossen, afdoen, uit de weg ruimen, in orde brengen, uitvoeren, negotia, Cic., rem frumentariam, de proviandering verzorgen, Caes., nomina mea, Cic., ook = uiteenzetten, berichten, verhalen, alqd, Sall., de caede, Tac.
II. praegn.
a. ergens uit-, voor de dag halen, ergens uitnemen, te voorschijn brengen, virgas, Cic., Cererem canistris, Verg.; quis expedivit psittaco suum, heeft hem ontlokt = geleerd, Pers. | overdr., in orde -, in gereedheid brengen, naves of classem, Caes., Auct. bell. Alex., remigem ac militem, strijdvaardig maken, Liv., se ad pugnam, Liv., of alleen se, Caes., of arma, Caes., zich strijdvaardig maken, refl. expedire ad bellum, en alleen expedire, zich tot de oorlog toerusten, Tac.; ontdekken, opsporĕn, -zoeken, uitvorsen, vinden, mogelijk maken, ad aedificandum sibi locum, Caes., verder als ’t ware iets opzoeken = gebruiken, ius auxilii sui, Liv.
b. sese expedire en alleen expedire, zich ontwikkelen, zo of zo aflopen, Pl.
c. absol., res expedit of onpersoonlijk expedit, het is dienstig, nuttig, non idem ipsis expedire et multitudini, Nep., expedit bonos esse vobis, Ter., si ita expedit, Cic.