ēmi, emptum (3);
I. eig., uit-, weg-, afnemen.
II. overdr.
a. uit-, wegnemen, -laten; alqd alqa re = bevrijden van, urbem obsidione, Liv., rem miraculo, het wonderbare aan de zaak ontnemen, Liv.; alqd alci = ontnemen, benemen, Liv., en alleen alqd = wegnemen, uit de weg ruimen, opheffen, voorbijgaan, vergeten, Liv., Curt., Quint.; geheel in beslag nemen, diem (dicendo), Cic.; alci non eximitur, quin etc., iemd laat het zich niet uit het hoofd praten, dat enz., Tac.; (een persoon van een getal, lijst) schrappen, alqm ex of de reis, van de aanklacht ontheffen, Cic., alqm memori aevo, het aandenken bij de nakomelingschap roven, Verg., ook (iemd van een aantal) doen uitkomen. | (uit een ongunstige toestand) op heffen, bevrijden, agrum de vectigalibus, Cic., alqm ex culpa, Cic., alqm ex servitute of alleen servitute (servitio), Liv.; ontnemen, wegnemen (b.v. zorgen), alqd alci, Cic., Hor.; onttrekken aan, ontslaan van, alqm vitae, morti, Tac., alqm crimini, Curt., noxae, Liv.; alqm in alqd, b.v. Syracusas in libertatem, bevrijden, Liv.
b. uitzonderen, alqm, Cic., alqd, Tac.