cussi, cussum (3);
I. ergens uit-, afschudden, -stoten, -slaan, -werpen
a. in 't alg., ancoram e nave, Liv., litteras in terram, Cic. | overdr., met geweld verwijderen, verdrijven, onus, te vroeg baren, Ov., metum de corde, bannen, Ov., Senecam, uit de lectuur verbannen, Quint.
b. In ‘t bijz., ontrukken, agnam ore lupi, Ov.; overdr., studia de manibus, Cic. | (werptuigen) afschieten, slingeren; (iemd uit wagen of schip) uitwerpen, alqm, Tac., Verg., alqm curru, Verg., Curt., ook = (zijn ruiter) afwerpen (van een paard); wegjagen, verdrijven, alqm patriā, Verg., excuti cursu, uit de koers geslagen worden, Verg., se, zich wegpakken, Ter.; beroven, alqm alqa re, Ov., Verg. | uit-, afpersen, sudorem, Nep., lacrimas, Ter.; overdr., risum, afdwingen, Hor. | verwoesten, vernietigen, ook overdr. | somno excuti, in zijn slaap gestoord worden, uit - opvliegen, Verg., Ov. | uitgieten, -werpen, imbrem (van de storm), Curt., excussi manibus radii, ontvielen aan enz., Verg. | uitspreiden, -strekken, lacertum, Sen., Ov., rudentes, uitrollen, Verg.
II. hevig-, geweldig heen en weer bewegen, - werpen, schudden; in ’t bijz., (onderzoekend) schudden, uitschudden, doorzoeken, pallium, Phaedr.; praegn., alqm, Cic. | overdr., onderzoeken, verbum, Cic., puellas, de revue laten passeren, Ov.