(dextŭmus).
I. eig.
a. adi., rechts, zich rechts bevindend, rechts gelegen, cornu, Caes., dextris remis, door roeien naar de rechterzijde, Ov.; (van levende wezens), dexter abis, gaat rechts af, Verg., equus dexterior, Suet., apud dextimos, Sall.
b. subst., dextera of dextra, ae, f. rechterhand, -zijde, ad dextram, naar de rechterzijde, rechts, Cic., ab dextra, van of aan de rechterzijde, rechts, Cic., evenzo alleen dexterā of dextrā, Sall., Caes. | als symbool van genegenheid en trouw, vand. = belofte, woord, trouw, dextras mittere, Nep., Tac., dominorum dextras fallere, de trouw jegens de heren, Verg.; als symbool van hulp, dextram alci tender e of porrigere, hulp verlenen, Cic., - van dapperheid, dextera invicta, Cic.
II. overdr., als gunstig voorteken aan de rechterzijde verschijnend, vand. = geluk aanbrengend, gelukkig, genadig (van goden), dexter adi, Verg., dexter stetit, Hor. | gepast, gunstig, goed, potestas, gelegenheid, Verg., dextro tempore, Hor.; (van personen) bedreven, handig, ita dexter egit, ut etc., Liv.