īvi en ĭi, ītum (4);
1. eig., begrenzen.
2. overdr., nader bepalen, aan duiden, vaststellen, in ’t bijz. = definiëren, en = (bij besluit, voorschrift enz.) vaststellen. | binnen bepaalde grenzen sluiten, - houden, beperken, oratio mea eis fere ipsis definietur viris (zal zich tot de mannen beperken), qui etc., Cic.