Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Cōpĭa

betekenis & definitie

ae, f.

I. eig., voorraad, overvloed
a. van concreta, en wel (van zaken) frumenti, Caes., copia mala, van overlading der maag, Hor., praegn. = middelen, vermogen, welvaart; plur., grote voorraad, grote hoeveelheden, overvloed, meestal praegn. = middelen, vermogen, welvaart, speciaal = (voorraad aan) levensmiddelen, en als militaire term = krijgsvoorraad, voornamelijk proviand, toevoer. | (van levende wezens) massa, aantal; in ’t bijz., troepenmassa, en wel sing. = troep, schaar, manschap, plur. = troepen.
b. van abstracta, = menigte, aantal, overvloed, rijke stof, schat; in ’t bijz. met betrekking tot geschrift en rede, copia dicendi of orationis, welbespraaktheid, Cic., Quint., absol. nu eens = welbespraaktheid, Cic., dan = schat van kennis, Cic.

II. overdr., gelegenheid, macht om iets te verkrijgen, te doen enz., si eadem illi copia fieret, Sall., si modo copia detur, wanneer ik hem slechts in mijn macht kan krijgen, Ov.; c. gen. subi., pro rei copia of ex copia rerum, naar gelang der omstandigheden, Sall.; c. gen. obi., dare senatūs copiam, iemd toegang tot de senaat verschaffen, Tac., est alci copia somni, iemd kan slapen, Liv., postero die Pharnabazi copiam fore, zou Pharnabazus te spreken zijn, Curt., facere alci copiam frumenti, iemd graan doen toekomen, Caes., facere alci consilii mei copiam, voor iemd, die mijn raad zoekt, toegankelijk zijn, Cic., habere copiam alcs, iemd in zijn macht hebben, Sall.

< >