Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Cŏhors

betekenis & definitie

(en cors, chors) tis, f.

1. omheinde ruimte voor vee.
2. (slechts in de vorm cohors) hoop, menigte, schaar, gevolg. | in ‘t bijz., cohorte, het tiende deel van een legioen, 3 manipuli of 6 centuriae bevattend, Caes.; cohors praetoria = lijfwacht van de veldheer, Caes., ook = gevolg van de praetor in de provincie, Cic.

< >