nōvi, nĭtum (3);
1. in ’t alg., leren kennen, (door de zintuigen) bemerken, waarnemen, zien, vernemen, ervaren; (door de geest) erkennen, te weten komen; cognovisse = kennen, weten. | (in bijz., een geschrift enz.) inzien, bestuderen, lezen; (van vleselijke omgang) bekennen; (een plaats) verkennen; (een rechtszaak) onderzoeken, over iets een verhoor afnemen, een voorlopig onderzoek instellen, absol., Cic., causam, Cic., de agro Campano, Cic.; ook in ruimere zin = berichten inwinnen of krijgen, de alqo of de alqa re, Cic., onderzoeken, monsteren, numerum tuorum militum, Cic.
2. herkennen, (als het zijne) erkennen.