īvi of ĭi, ītum (3);
1. in engere zin, eig., snel naar iets grijpen, iets snel grijpen, cibum oris hiatu et dentibus, happen naar enz. (van dieren), Cic. | overdr., nemen, fugam, Liv., viam, inslaan, Liv., spectaculum oculis, zich verschaffen, Liv., noctem tutam et vigilem, veilig en waakzaam doorbrengen, Tac., libertatem, Cic. ; (een beroep, ambt enz.) ter hand nemen, zich met iets inlaten, aan iets deelnemen, iets beginnen, uitvoeren, rem publicam, de staatkundige loopbaan betreden, Cic.
2. in ruimere zin, (een plaats) trachten te bereiken, ergens heen streven, - ijlen, superiora, naar het hogere, Cic. | overdr., bereiken, alqm corde, doorgronden, Enn. bij Cic.