Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Arbĭtĕr

betekenis & definitie

tri, m.

1. de aanwezige getuige, oor- of ooggetuige, medeweter, toeschouwer.
2. (als rechtsterm) scheidsrechter, rechter naar billijkheid en goeddunken. | overdr., van elke soort van scheidsrechter, formae (van Paris), Ov., pugnae, kamprechter, Hor.; in ’t alg., heer, gebieder, irae Iunonis, uitvoerder, Ov., bibendi, symposiarch, Hor., Adriae, zuidenwind, Hor., locus effusi late maris arbiter, een plaats, die de wijde zee beheerst, d. i. die het uitzicht daarop heeft, Hor., elegantiae, een soort van maître de plaisir, Tac.

< >