1. m. (fig. sprong, snelle beweging): zegsw. in, met een zeer vlug, in een ogenblik;
2. v. wippen (wipplank; afkorting van wipgalg; balans ener ophaalbrug; Z.-N. gaaipers): fig. de communisten zitten op de hebben de beslissing in handen, omdat de andere partijen ongeveer even groot zijn;
3. tw.: wip, daar was hij!