I. v. (vettigheid van de grond; fig. kracht, bloei): zegsw. in de vaag des levens; laat groeien, wat vaag heeft.
II. bn., bw.; vager, vaagst (onbepaald, onzeker, zonder vaste lijnen of omtrekken, zonder scherpe grenslijnen): vage beloften; zich vaag uitdrukken; een vage beschuldiging, een vaag vermoeden.