Gepubliceerd op 11-11-2021

staal

betekenis & definitie

I. o.;

1. soort van zeer hard ijzer, dat van ½ tot 2% koolstof bevat: raffineren van ijzer en staal; de hardheid van staal; oneig. gebruikt voor: smelt- of vloeiijzer b.v. schepen van staal of stalen schepen;
2. als voorbeeld van iets sterks, iets hards; sterkte, kracht: hij is van ijzer en staal; er zit staal in hem; een voorhoofd van staal; weet van blikken noch blozen;
3. als ijzerhoudend, versterkend of geneeskrachtig middel voor het lichaam: staal in ons bloed; als geneesmiddel: staal met eiwit;
4. als stof, waaruit geheel of gedeeltelijk voorwerpen inz. wapens worden vervaardigd: het staal van een dolk;
5. voorwerp van staal inz. sabel, zwaard, dolk: ’t moordend staal; het staal der kunstenaren, graveerijzer, -naald, -stift.

II. o. stalen, staaltje; (o.-Fr. estale = maat, ijkmaat):

1. patroon, model: in de lakenindustrie was staal een lap laken van een bepaalde kleurschakering, waarnaar het laken moest worden geverfd;
2. monster, proef; fig. inz. als verkl. proefje, voorbeeld: stalen zenden, een boek met stalen voor herenkleding, van het stuk afgesneden lapje, om daarnaar het gehele stuk te beoordelen; stalen van bladlood; fig. een recht staaltje van N.-H. zeden; een staaltje van zijn humor; ergens een staal(tje) of staaltjes van vertellen, een treffend geval of treffende bijzonderheden.

III. o., ook wel m. stalen;

1. grondslag, ondergrond van een dijk: de dijk rust, staat, ligt op slecht staal, de ondergrond laat b.v. water door; verg. dijkstaal;
2. grondslag, grond, waarop gebouwd wordt; op staal bouwen, op gewone grond, niet op heiwerk.

< >