(kleine vis, dikwijls als aas gebruikt; Lat. osmerus eperlanus),
1. (voorwerpsn.) m. spieringen, spierinkje: een magere spiering, sprinkhaan; zegsw. hij werpt een spiering uit om een kabeljauw te vangen, d. i. offert een kleinigheid op, om groot voordeel te behalen;
2. (stofn.), v.: van spiering houden.