m. pelzen (1 dichtbehaarde dierenhuid; 2 het [met de haren er op] bereide, gelooide vel; 3 bij uitbr. bontjas, met bont gevoerde overjas):
1. de beer heeft een dikke pels;
2. de zilverkleurige vossen leveren kostbare pelzen;
3. de Poolreizigers, met pelzen om de leden.