Fr. local, Lat. localis,
I. bw., bn. (plaatselijk; betrekking hebbende enz. 1 op een bepaalde plaats, 2 op een bepaalde plaats van het lichaam):
1. de locale belangen; locale politiek; locale kennis, nl. van plaatselijke toestanden; een locaal dagblad;
2. tuberculose van locale aard; locaal verdoven.
II. m. localen (inz. verkl.: locaaltrein): hij komt met de locaal (of: het locaaltje).