I., lekte, h. gelekt (vocht droppelsgewijze doorlaten; een lek hebben): dit biervat lekt, deze kraan lekt, de dakgoot lekt; ook: de dijk lekt hier, laat water doorsijpelen; het lekt op de zolder, er is een lek; Z.-N. leken.
II. lekte, h. gelekt (lit. t., Z.-N. likken, inz. van vlammen): de vlammen lekten aan de kozijnen van het brandende gebouw.