I. v. -en; vaartuig in de Oostzee.
II. v. -en, kraaitje; raafachtige vogel; Lat. corone; volkst. aanspreker: de bonte kraai, Lat. corvus corax; spreekw. Eén bonte kraai maakt nog geen winter, uit één enkel geval kan men nog geen algemene gevolgtrekking maken; de kraaien zullen het uitbrengen, het zal aan het licht komen.
III. in de zegsw. hij heeft kind noch kraai, is geheel zonder familie.