Gepubliceerd op 11-11-2021

klooster

betekenis & definitie

o. -s, kloostertje (Lat. claustrum: eig. omsloten plaats; verblijf voor kloosterlingen: monniken, nonnen enz.): delen v. e. klooster zijn o. a.: de kloosterkerk, de kruisgang, de dormter, de eetzaal of refter, de kapittelkamer of kloosterzaal, de boekerij; zegsw. in het klooster gaan, monnik, „zuster” worden; op de kloosters reizen, fig. bij vrienden een onderdak zoeken; Z.-N. het klooster van Sint-Arjaan, het huwelijk.

< >