Gepubliceerd op 11-11-2021

keel

betekenis & definitie

I. v. kelen, keeltje (in het alg. benaming voor verschillende delen van de hals: 1 naam voor het voorste gedeelte van de uitwendige hals; 2 strot; 3 ruimte achter in de mond boven slokdarm en luchtpijp; 4 opening, waar spijs en drank door verdwijnen; keelgat; 5 met verkeerde: luchtpijp; met rechte: slokdarm; 6 gedeelte van de inwendige hals, waar het geluid, de stem enz. uit voortkomen; 7 luchtpijp; 8 in verschillende toepassingen):

1 een doek om de keel binden;
2 iem. bij de keel grijpen (Z.-N. pakken), naar de keel vliegen, hem dreigen te verworgen; iem. het mes op de keel zetten, a) met het doorsteken of doorsnijden van de strot dreigen, b) iets afdwingen, geen keus laten; iem. of een dier de keel afsnijden;
3 witte vlekjes in de keel;
4 de keel smeren, zich aan (eten of) drinken te goed doen; zie ook s p o e l e n; een droge keel, iem., die dorstig is; iets blijft iem. in de keel steken, steekt hem in de keel, fig. hij kan het met zijn geest, gemoed niet verwerken; er komt (of: zit) iem. een brok, een krop in de keel, eig. v. iem., die niet slikken kan, fig. van iem., die het gevoel daarvan heeft ten gevolge van hevige ontroering; iets zit (of: steekt) iem. tot aan (of: in) de keel, hij heeft er genoeg van; iets hangt iem. de keel uit, verveelt hem tot walgens toe;
5 in de verkeerde keel geschoten;
6 de baard in de keel hebben, van knapen, wier stem begint te breken, lager te worden; de keel schrapen; een (grote, vervaarlijke) keel opzetten, hard schreeuwen; een woord, een lied stijgt, welt iem. naar de keel, hij moet het uitbrengen; met volle keel;
7 iem. de keel toenijpen; het hart klopt, slaat, bonst iem. in de keel, hij wordt bij heftige ontroering de versnelde polsslag aan of in de hals gewaar;
8 kelen of keeltjes, het paar borsttongspieren bij een kabeljauw; de keel van een vuurpijl, hals; de keel van een fuik, trechtervormig binnennet; de keel in een eendenkooi, pijp.

II. o. (wapenk. rood): een leeuw van keel.

< >