Gepubliceerd op 11-11-2021

grof

betekenis & definitie

grover, grofst.

1. bn. (niet fijn, niet edel, niet bewerkt, niet glad; groot, zwaar, ruw, dik, hard): een grove kam, met dikke tanden; grove handen, niet fijn; grove taalfouten, d. i. grote; grof geschut, zwaar; fig. iem. met grof geschut aanvallen, met hevige dreigementen, vloeken enz.; grof worden, lomp, onbeschoft; een grof woord, ruw; een grove stem, zwaar, dof-diep; grove kost, gewoon eten; grof brood; grove winsten, zeer grote; grove onkunde, schromelijk; een grove onbillijkheid, erge; het grove werk, ruw; grove nalatigheid, grove beledigingen, erge, grote; zie ook bijl.
2. bw.: grof spelen, grof verteren; het gaat er grof, te grof toe, te kras.

< >