gordde, h. gegord (1 met een gordel bevestigen; 2 met een gordel omgeven; omgorden);
1. een kleed om ‘t lijf gorden; een zwaard aan de zijde gorden;
2. gord uwe lendenen en neem mijnen staf in uwe hand. 2 Kon. 4 : 29; fig. met kracht gorden; refl. zich gorden tot de strijd.