golfde, h., i. gegolfd (1 rijzen en dalen, schijnbaar aanrollen, bij yerg. in verschillende toepassingen; 2 stromen, vloeien; 3 in een golflijn voortlopen):
1. de rivier golfde aan onze voet: bij verg. een golvende menigte: het golvende graan;
2. het bloed golfde uit de wonde:
3. golvend haar, niet-sluik; golvende heuvelen, zacht glooiende; e. golvend terrein.