1. bn.; glunderder, glunderst (helder, kraakzindelijk, fris; inz. van personen; meteen fris, gezond uiterlijk en opgewekt): de glundere boerin;
2. bw. (op een wijze, die blijk geeft van vrolijkheid, voldoening, opgewektheid): zij lachte glunder; glunder kijken, vergenoegd.