m. -s, geveltje (voormuur; in het alg.: buitenmuur van een gebouw): een huis heeft vier gevels, de gevel de achtergevel en de beide zijgevels; zegsw. een goede gevel versiert het huis, scherts, van iem. met een grote neus.
gevelgrauw
o. (een soort van helder klinkende, harde baksteen voor gevels).