bn., bw. (1 lijdzaam, onderworpen; van lijdzaamheid blijk gevende; 2 geduld (in bet. 2) hebbende; kalm en bedaard volhardende; blijk gevende hiervan):
1. in ziekte is de vrouw geduldiger dan de man; hij verdroeg alles geduldig; geduldige onderwerping aan het lijden;
2. geduldig (af)wachten; een geduldige arbeid; zie ook papier 1.