Gepubliceerd op 11-11-2021

ere, eer

betekenis & definitie

v. (1 stijging in aanzien; lof; 2 hoog aanzien; het uitsteken boven anderen; 3 zaak, waarop iems. aanzien berust; persoon, aan wien een groep haar aanzien dankt; 4 eerbewijs, eerbetoon; onderscheiding; 5 goede naam; reputatie; 6 v. vrouwen: [naam van] kuisheid, vrouwelijke onschuld):

1. tot iems. eer, ter ere v. iem.; tot Gods eer; de eer v. iets hebben, als de bewerker van iets loffelijks beschouwd worden; ik heb de eer, beleefdheidsformule; de eer komt hem toe, hij is de bewerker van het loffelijke; zijn naam eer aandoen, beantwoorden aan de verwachtingen, die men op grond van zijn naam van hem koestert; een maaltijd eer aandoen, flink eten; ere, wien ere toekomt, spreekwijze, waarbij men te kennen geeft, dat men in iem. verdiensten erkent (die men niet verwacht had);
2. in ere houden, waarde hechten aan, goede zorg dragen voor; een gebruik in ere brengen, erkenning, geldigheid verschaffen (ook: in ere komen, zijn);
3. tot eer strekken, zijn;
4. ik had de eer te worden uitgenodigd; iem. de laatste eer bewijzen, de begrafenis bijwonen; iem. met militaire eer begraven;
5. de eer ophouden, zodanig voor den dag komen, als men aan zijn reputatie verplicht is; iems. woord van eer, verklaring, waarvoor iems. goede naam tot waarborg strekt, erewoord; een man van eer, tot geen laagheid in staat, op wiens woord men staat kan maken;
6. zie deugd.

< >