m.-s, drempeltje (1 dorpel, onderdwarsstuk van een deurkozijn; 2 aardr. onderzeese rug, ondiepte):
1. een — van hout, steen; zegsw. ergens de — platlopen (of: verslijten), er zeer dikwijls komen; bij iem. niet meer over de — komen, niet meer aan huis komen;
2. de — voor de ingang der fjorden.