o. doubletten (Fr. 1 een dubbel exemplaar van iets; 2 worp met twee dobbelstenen, waarbij twee azen, twee tweeën enz. worden gegooid; 3 schot, waarmee men twee stuks wild op eenmaal treft b.v. uit een dubbelloopsgeweer; 4 spraakk. tweelingwoord, d.i. twee of meer vormen van eenzelfde woord):
1. doubletten ruilen;
2. een — werpen;
3. twee patrijzen vielen, een —! 4. maagd-meid zijn doubletten, (ou = oe).