I. o. dokken (ligplaats voor schepen, door sluizen afgesloten om schepen in op te leggen, te herstellen; drijvend toestel, dat men kan doen dalen en rijzen, en waarin schepen kunnen binnenvaren, die dan boven water kunnen gebracht worden; Anglicisme: bassin tot het meren, laden en lossen v. schepen).
II. v. dokken (stropop, dakpanstrowis).
III. m. dokken (Z.-N. stoot, slag).