Gepubliceerd op 11-11-2021

daags

betekenis & definitie

1 bw. (per dag, iedere dag): hij verdient drie gulden -; - schijnt de zon; nog; hij

kwam - te voren, een dag te voren;

2 bn. (1 iedere dag dienstdoend, inz. van klederen; 2 tedere dag terugkerend):
1 dit is mijn -e jas;
2 -e beslommeringen.