Gepubliceerd op 11-11-2021

breeuwer

betekenis & definitie

m. breeuwers (eig. iem., die breeuwt, inz. scheepstimmerman, die het breeuwen verstaat en als beroep uitoefent): zegsw. mijn vader is geen breeuwer (of: bremer) met de bijvoeging: ik laat mij het werk (woordspeling: werk = uitgeplozen touw) niet uit de hand nemen, ik maak af, waarmee ik begonnen ben.

< >