Gepubliceerd op 11-11-2021

bleek

betekenis & definitie

I. bn., bw.; bleker, bleekst (1 van de gelaatskleur: wit, met ong. bijbet.; 2 lichter of flauwer van tint dan iets anders of dan vroeger; 3 mat; flauw):

1. een bleek gezicht; een bleke kleur; bleek zien; bleek van schrik;
2. bleek goud, met zilver gemengd; bleek geworden inkt;
3. de bleke maan; het bleke morgenlicht; nog: de bleke dood, de bleek makende dood.

II. v. bleken (1 het bleken; 2 het linnen, dat gebleekt wordt; 3 het bleekveld, de plaats, waarop gebleekt wordt):

1. goed weer voor de bleek;
2. neem de bleek op;
3. het linnen op de bleek leggen.