Gepubliceerd op 11-11-2021

bij

betekenis & definitie

I. v. bijen, bijtje (vliesvleugelig insect; Lat. apis mellifica); verg, bie.

II. vz. met de grondbetekenis: om, rondom, naar ... toe, op ... toe, in de buurt van; hij woont bij de school, in de nabijheid van; bij zijn leven, d. i. tijdens; bij zijn vertrek, toen hij vertrok; ik was bij hem; bij het vliegerskorps dienen; bij een glas wijn; bij bosjes, met; bij goed weer, indien het goed weer is; geld bij zich hebben, op zak; bij het onderwijs gaan, een betrekking zoeken; bij ons, in ons land; bij kunstlicht; bij avond; de slag bij Lafeld; bij dit woord sprong hij op; bij monde; wat betekent Nederland bij Engeland, vergeleken met; het is bij twaalf, ongeveer; bij gelegenheid, indien de gelegenheid zich aanbiedt; bij de gratie Gods, door; bij besluit van, volgens; bij uitzondering, als; Z.-N. iem. bij zijn woord pakken, vertrouwen, rekenen op.

III. bw. inz. verbonden met andere bijw.: om en bij, omstreeks; ten naaste bij, ongeveer; ik ben nog niet bij, voldoende gevorderd, op de hoogte; je bent er bij, gesnapt; een w.w., met bij samengesteld, wordt er mee aaneengeschreven en is scheidb., b.v. bijdoen.