Fr. à part, Lat. a parte = ter zijde, bn., bw. (1 afgescheiden van iets anders; 2 afzonderlijk; voor zich; 3 ter zijde);
1. de leraar zette den jongen apart;
2. dat gedeelte moet apart behandeld worden; een aparte slaapkamer; een apart soort van mensen;
3. iem. apart roepen; iets aparts, iets bijzonders, iets fijns.