Gepubliceerd op 11-11-2021

anker

betekenis & definitie

I. o. -s, ankertje (wijnmaat van ± 38 l, 45 flessen; vishand. een ton v. 50 kg).

II. o. ankers, ankertje (Lat. ancheria = tonnetje: 1 ijzeren werktuig, dienende om in zee of rivier geworpen, een schip aan vast te leggen; zinnebeeld der marine, der hoop; 2 afbeelding v. e. anker; 3 bij verg. naam v. verschillende werktuigen of onderdelen; een onderdeel v. bepaalde uurwerken v. e. magneto-electrische machine; ijzeren houvast of klauw):

1. het schip verloor een anker bij de storm; ergens zijn anker laten vallen, gooien, werpen, er zijn intrek nemen, om er kortere of langere tijd te verwijlen; hij ligt voor zijn laatste anker, het is slecht met hem gesteld; ten anker gaan; zijn anker lichten, heengaan, zich verwijderen; zijn anker kappen, zich overhaast uit de voeten maken;
2. een anker op zijn mouw;
3. ankerhorloges; een balk met ankers bevestigen.

< >