sprong af, i. afgesprongen (1 zich met een sprong verwijderen; 2 op iets afkomen met een sprong; 3 snel en plotseling van iets wegvliegen; 4 plotseling afgebroken worden):
1. van een muur afspringen;
2. plotseling sprong hij op ons afspringen;
3. de stukken sprongen er af;
4. de onderhandeling is afgesprongen.