1. vz. het tegengestelde van voor (van plaats): eig. achter het huis; fig. achter allerlei grote woorden iets verbergen; verbonden met om, heen, tot, van: achter het bos om; achter iem. heen sluipen; tot achter de oren; van achter een gordijn; zegsw. achter iem. om iets doen, buiten zijn weten; achter iets zitten, de drijfkracht zijn, aansporen; daar schuilt iets achter, een verborgen bedoeling; er achter zijn, het weten; achter iets komen, te weten komen;
2. bw. met de grondbet. van het vz. inz. betrekking hebbende op de tijd: achter in het huis; de klok gaat, loopt achter, na; (ten) achter zijn, raken, niet meer op de hoogte, zie achteren; achter vormt samenstell. met ww., zn., bn., bw., vz.