Men onderscheidt het vormen van „de aarden baan” en het aanbrengen van de verharding. Bij vlakke en vaste terreinen behoeft voor de aarden baan slechts het maaiveld onder profiel gebracht te worden; van veel belang is het draineeren op de bermslooten door middel van een zandlaag, zoonoodig met draineerbuizen.
Bij veen, slappe klei e.d. moet echter door extra zandstortingen de slappe laag worden weg- of samengeperst totdat een evenwicht met de te verwachten wegbelasting bereikt wordt; bij een slappen ondergrond fundeert men wel op een betonplaat op palen. Slooten, kanalen, rivieren e.d. worden door middel van duikers en bruggen gekruist, terwijl bij kruisingen van hoofd- of primaire wegen onderling of met secundaire wegen zoo mogelijk viaducten worden gemaakt.
De hoogliggende vaste bruggen over scheepvaartwegen, alsmede viaducten, behoeven dijkvormige op- en afritten onder hellingen van 1 op 40 tot 1 op 60.Voor wegverharding heeft men de vlg. systemen:
a) Klinkerbestrating. In een 0,30 m dikke zandlaag worden klinkers gelegd in halfsteens- of keperverband (V-vormig), aan de wegkanten opgesloten tusschen eenige langsrijen (kantlagen); na vaststamping met houten stampers worden de wegen ingewasschen met rivierzand. Breedte 3 à 3,5 m voor onbelangrijke (tertiaire) wegen en 5 à 6 m voor secundaire wegen. Voor primaire wegen slechts toe te passen, mits gefundeerd, bijv. op een laag gevleide puin of een paklaag van natuursteenstukken en een ingewalste laag geklopte puin of steenslag; men gebruikt dan dikke of dubbele klinkers of klinkerkeien.
b) Keibestrating. Op analoge wijze worden keien van graniet, grauwacke, porfier, basaltlava, ijzerslakken, groot ca. 12x12x30 cm, in zand gelegd volgens halfsteensch verband en met ijzeren stampers, zwaar 12 à 25 kg, vastgestampt. Deze bestrating is, vooral wanneer gefundeerd, zeer sterk en komt in aanmerking voor bijzonder blootgestelde vakken van primaire wegen, bijv. in steden, waar het hobbelig oppervlak geen bezwaar is, al dan niet met een asphaltwegvulling.
c) Kleinplaveisel, bestaande uit kleine kubusvormige natuursteenkeitjes met ribben van 7 tot 11 cm, gelegd volgens in elkaar grijpende concentrische cirkels, of deelen van cirkels. Naar den vorm kent men segment-, waaier- en schelp- of schubbenverband. Ze worden steeds gelegd in een dun zandlaagje (ca. 5 cm) op een fundeering van ingewalste puin-, steenslag-, hoogovenslakken op een puin- of paklaag, oude keibestrating e.d.
d) Grind-, steenslag- en macadamverharding. Grind- en steenslagwegen worden voorzien van een ca. 20 cm dikke laag grind of steenslag, al dan niet voorzien van een licht ingewalste fundeeringslaag van puin en grove steenslagstukken, en moeten door het verkeer verder worden ingereden. Een steenslagweg voorzien van een ingewalste fundeering van puin en grove steenslag en waarvan de deklaag vermengd met schrale klei eveneens wordt afgewalst, noemt men een macadamweg. Door een oppervlakte-behandeling met teer of asphalt toe te passen worden deze wegtypen goed bestand tegen middelmatig verkeer bij geringe kosten; het zijn de aangewezen wegtypen voor tertiaire en in vele gevallen ook voor secundaire wegen. De teer of asphalt wordt gewoonlijk aangebracht volgens de penetratiemethode. Wordt bovendien een zoodanig geasphalteerde macadamweg afgewalst, dan spreekt men van asphalt-macadam.
e) Asphaltwegverharding. Voor straten met druk, doch niet te zwaar verkeer gebruikt men: stampasphalt, d.i. verwarmde gemalen asphalt-kalksteen op een betonfundeering; ook toegepast in den vorm van tevoren gereedgemaakte tegels (asphaltt egels).
Gietasphalt, d.i. gesmolten asphaltmastiek of afval van stampasphalt, vermengd met fijne grind op een betonfundeering. Voor straten met zwaar verkeer gebruikt men sheet-asphalt, waarbij op de betonfundeering eerst een tusschenlaag of „binder” gewalst wordt van met asphalt vermengde steenslag en zand, waarover dan de deklaag of „sheet” gewalst wordt, bestaande uit een mengsel van zand, kalkstof of cement en asphalt.
Tenslotte asphaltbeton voor wegen, ook primaire wegen. Dit is de belangrijkste en meest toegepaste asphaltverharding, overeenkomende met sheet-asphalt; de betonfundeering wordt echter vervangen door een ingewalste laag steenstukken of hoogovenslakken op gevleide puin, terwijl in de afdeklaag nog ca. 20% fijne steenslag 1 à 2 cm wordt verwerkt. Afhankelijk van de hoeveelheid en de grofheid van de steenslag onderscheidt men grof-, dicht-, of grof-dicht asphaltbeton.
f) Cement-betonwegverharding, bij uitstek geschikt voor primaire wegen. Men stort tusschen zijbekistingen beton in langsvakken van 5 tot 15 m lengte en ter breedte van 3 à 4 m, afhankelijk van de wegbreedte van 6 à 8 m; de dikte van 15 à 20 cm met verzwaringen langs de randen wordt gewoonlijk in twee lagen gestort, waarvan de bovenste laag ter dikte van ca. 5 cm een vette samenstelling verkrijgt met in plaats van grind steenslag. De voegen, vooral de dwars-voegen, moeten uitzetting mogelijk maken, echter gevuld worden ten einde vernieling der randen te voorkomen; de voegvulling kan bijv. bestaan uit een combinatie van asphalt en geïmpregneerde kurk- of celotexplaten e.d. In de verzwaarde randen verwerkt men wapeningsijzer. Een glad oppervlak wordt verkregen door het gebruik van een over de zijbekisting rijdende afwerkmachine, die het beton-oppervlak mechanisch afstrijkt en bovendien de gestorte beton trilt met trilbalken, waardoor harder beton ontstaat.
g) Houtbestrating bestaat uit houtblokjes, groot 10x20 cm en hoog 10 cm van een gewoonlijk tropische houtsoort, tevoren gecreosoteerd en met asphalt vastgelijmd op een betonfundeering. Geeft in een stad een geluiddempende, stroeve en vrij duurzame verharding.
Metz.