1° Adrian Ludwig, schilder en graphisch kunstenaar. * 28 Sept. 1803 te Dresden, † 19 Juni 1884 aldaar. Leerling van zijn vader Carl August R.
Na een verblijf in Italië wordt hij teekenleeraar aan de porseleinfabriek te Meissen; daarna prof. aan de Acad. te Dresden. R. is grooter als teekenaar dan als schilder; zijn beste werken zijn de teekeningen voor series houtsneden, waarin hij het leven van het Duitsche volk of het Duitsche landschap op gemoedelijke, eenvoudige wijze in beeld brengt.
De namen dezer series zijn karakteristiek voor den tijd: Erbauliches und Beschauliches; Neuer Strauss fürs Haus; enz. Als schilder kan men R. in het museum te Dresden leeren kennen (o.a.
Brautzug im Frühling, 1847). Lit.: P. Mohn, L. R. (in: Künstlermonogr., 1926).
Korevaar-Hesseling.
2° Emil Ludwig, vermaard Luth. kerkrechtleeraar. * 15 Febr. 1808 te Stolpen (bij Dresden), † 8 Mei 1864 te Berlijn. Sedert 1836 prof. in het kerkelijk recht achtereenvolgens te Leipzig, Marburg, Berlijn. Zijn geschriften munten uit door objectieve behandeling ook van het Kath. kerkelijk recht.
Voorn. werken: uitg. v. h. Corpus Iuris Canonici (2 dln. 1836-’39); Lehrb. des evang. u. kath. Kirchenrechts (1842, *1886). Schweigman.
3° Ernst Friedrich Eduard, componist en muziek-theoreticus. * 24 Oct. 1808 te Groszschönau, † 9 April 1879 te Leipzig.
Werken: o.a. kerkelijke werken; vele muziektheoretische leerboeken.
4° Franz Xaver, belangrijk componist van de zgn. Mannheimer school. * 1 Dec. 1709 te Holleschau, † 12 Sept. 1789 te Straatsburg. In 1769 kapelmeester te Straatsburg. R. heeft voor de ontwikkeling van den nieuwen stijl vele verdiensten. Het „zingend allegro” doet reeds aan Mozart’s stijl denken.
Werken: 69 symphonieën, strijkkwartetten, triosonaten, klavierconcerten (meest in Londen gedrukt), kerkelijke werken, oratorium. — Lit.: Denkmaler Tonkunst Bayern (III, 1; VII, 2; XVI, 1,2). Piscaer.
5° Johann Paul Friedrich, ➝ Jean Paul.