(muziek) noemt men de vertellende of converseerende passages in opera, oratorium of cantate, die de lyrische gedeelten afwisselen. Het r. heeft zijn eigen zangstijl, vereischt o.m. het aanbrengen van appoggiaturen, althans in de muziek van vóór Mendelssohn; te beginnen van dezen, werd alles meer nauwkeurig door den componist aangeduid.
Men onderscheidt: a) het seccorecitatief, een vlot sprekend zingen met alleen een continuobas als begeleiding;
b) het recitativo accompagnato, dat een uitgewerkte begeleiding bezit en strenger aan het metrum gebonden is;
c) het arioso, dat den overgang vormt naar den lyrischen aria-vorm. Het r. der profane muziek vindt zijn oorsprong in de Florentijnsche opera (1600), als reactie op den polyphonen stijl. Uit de wisselwerking van verhaal en lyrisch rustpunt (reeds bij Monteverdi) groeiden de vsch. vormen. Gluck trachtte den natuurlijken gang van zijn opera’s te dienen door r. en aria in elkaar te doen vloeien en veel gebruik te maken van het arioso. Wagner heeft dit probleem volledig opgelost. Ook in de instrumentale muziek vindt men het r. toegepast, bijv. in de inleiding van het slotdeel der 9e symphonie van Beethoven. de Klerk.