Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Minderjarigheid

betekenis & definitie

1° (Ned. en Belg. recht)

Minderjarigen zijn zij, die den vollen leeftijd van 21 jaren nog niet hebben bereikt of niet vroeger in het huwelijk zijn getreden (art. 385 Ned. B.W., Belg. B.W. art. 388 en 476). Bij ontbinding van het huwelijk, voordat de volle leeftijd van 21 jaren is bereikt, blijft de meerderjarigheid in stand.

De m. eindigt in Nederland ook door ➝ handlichting (venia aetatis). De minderjarigen kunnen zich niet civielrechtelijk verbinden; hiertoe worden zij vertegenwoordigd door degenen, die de ouderlijke macht of de voogdij over hen uitoefenen. Een uitzondering hierop vindt men bijv. in art. 1637 g Ned. B.W.: de minderjarige kan nl. met machtiging van genoemde vertegenwoordigers zelf een arbeidsovereenkomst aangaan. Volgens de Belg. wetgeving is de minderjarige bevoegd om een arbeidsovereenkomst aan te gaan, met de uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van zijn vader of van zijn voogd. Bij gebrek aan dergelijke toestemming kan er in voorzien worden door den vrederechter (Wet v. 10 Maart 1900 op de arbeidsovereenkomst).

Wel is de minderjarige rechtsbevoegd; hij kan bijv. erven en door schenking eigendom verkrijgen.

In het Ned. recht moeten alle verbintenissen, door minderjarigen aangegaan, op een door hen of door vertegenwoordigers daartoe gedane vordering worden nietig verklaard (art. 1367 en art. 1482 B.W.). De zaak en de partijen worden dan hersteld in den staat, waarin zij zich vóór het aangaan der verbintenis bevonden; hetgeen aan den minderjarige is uitgekeerd of betaald, kan slechts worden teruggevorderd, voor zoover dit nog aanwezig is of voor zoover blijkt, dat de minderjarige hiervan eenig nut heeft gehad (art. 1487 B.W.). Volgens het Belg. recht kunnen de minderjarigen slechts in de door de wet voorziene gevallen hun verbintenissen bestrijden op grond van hun onbekwaamheid (art. 1125). De eenvoudige benadeeling geeft echter aanleiding tot vernietiging ten voordeele van den niet ontvoogden minderjarige, wat betreft alle soorten van overeenkomsten (art. 1305).

Personen, die handelingsbekwaam zijn, kunnen zich niet beroepen op de onbekwaamheid der minderjarigen, met wie zij gehandeld hebben (art. 1367 Ned. B.W’., art, 1125 Belg. B.W.).

De m. kan niet worden ingeroepen tegen verbintenissen, voortkomende uit misdrijf of uit een daad, die schade heeft berokkend (art. 1483 Ned. B.W., art. 1310 Belg. B.W.).

De bovengenoemde rechtsvordering tot nietigverklaring kan in het Ned. recht vanaf den dag der meerderjarigheid nog gedurende 6 jaren worden ingesteld; voor beroep op de nietigheid bij wijze van verweer geldt deze termijn niet en blijft men te allen tijde bevoegd (art. 1490 B.W.). In het Belg. recht kan de vordering tot nietigverklaring ingesteld worden gedurende 10 jaren volgend op den datum der meerderjarigheid (art. 1304).

Het beroep op de nietigheid vervalt, indien de minderjarige na den dag der meerderjarigheid de verbintenis uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft bekrachtigd (art. 1492 Ned. B.W., art. 1311 Belg. B.W.).

Er zijn eenige wetsbepalingen, die aan de minderjarigen op een bepaalden leeftijd eenig wettelijk voorrecht toekennen, ofwel de bevoegdheid geven tot de uitoefening van eenig recht. Om als getuige te kunnen optreden, moet men in Ned. den leeftijd hebben bereikt van 15 jaar in burgerlijke zaken (art. 1949 B.W.) en van 16 jaar in strafzaken (art. 2162 Sv.). Op 16- of op 18-jarigen leeftijd kan in Ned. resp. een vrouw of een man in het huwelijk treden. In België kan zulks op 15 en 18 jaar (art. 144). Verder volstaat in Ned. de leeftijd van 18 jaar voor het maken van een testament (art. 944 B.W.); in België is die leeftijd vastgesteld op 16 jaar (art. 903-904). In Ned. kan de vader van een natuurlijk kind dit niet erkennen, voordat hij 19 jaar heeft bereikt (art. 337 B.W.); verder kan aldaar de minderjarige de beperkte handlichting niet bekomen vóór 18 jaar (B.W. art. 480) en de meerderjarigheidsverklaring vóór 20 jaar.

In België kan de minderjarige ontvoogd worden op 15-jarigen leeftijd, wanneer één zijner ouders nog in leven is, en op 18-jarigen leeftijd, wanneer beide ouders overleden zijn (Belg. B.W. art. 477 en 478); de ontvoogde minderjarige heeft een beperkte bekwaamheid; hij behoeft voor gewichtige handelingen den bijstand van een curator. Bronsgeest/Rondou.

2° In het Kerkelijk recht wordt m. verdeeld in drie tijdperken: tot 7 jaar voluit zijn de minderjarigen kinderen en dus volkomen ontoerekenbaar; na 7 jaar wordt in het recht verondersteld, dat zij het gebruik van het verstand hebben; na het volle 14e jaar bij de jongens en na het 12e jaar bij de meisjes wordt rechtens de puberteit aangenomen; tot 21 jaar voluit duurt de m. (C.I.C. can. 88).

Gevolgen zijn: onderworpenheid aan ouders of voogden, die voor de minderjarigen handelend moeten optreden, behalve in de gevallen door de wet bepaald (can. 89); domicilie hebben zij waar ouders of voogden domicilie bezitten, maar na het 7e jaar kunnen zij quasi-domicilie verkrijgen (can. 93); zij moeten door den pastoor ernstig worden vermaand geen huwelijk te sluiten zonder voorkennis of tegen den redelijken wil van de ouders; als zij tegen deze vermaning ingaan, mag de pastoor niet bij het huwelijk tegenwoordig zijn, tenzij hij den ordinaris der plaats geraadpleegd heeft (can. 1034); in rechtzaken, wanneer het tijdelijke zaken geldt, kunnen de minderjarigen niet zelfstandig optreden, maar het moet gebeuren door ouders of voogden of door een curator; wanneer het geestelijke zaken geldt of die daarmee annex zijn, kunnen zij na hun 14e jaar zelfstandig optreden; ook daarvoor reeds, maar dan door een voogd aangewezen door den ordinaris, of een op gezag van den ordinaris zelf gekozen procurator (can. 1648). M. wordt in het recht beschouwd als een vermindering van toerekenbaarheid en daardoor als reden tot strafvermindering of onmogelijkheid straf in te loopen, en hoe jonger de delinquent is, des te minder wordt hij als schuldig beschouwd (can. 2204). Zoolang ze geen volle 14 jaar zijn, kunnen de minderjarigen geen straffen inloopen, die aan het feit zelf verbonden zijn (poenae latae sententiae); na het 14e jaar worden zulke straffen ingeloopen door de medewerkers met de daad (can. 2230); minderjarigen worden door de wet beschermd, zoodat zij, ingeval zij wederrechtelijk behandeld zijn in rechtzaken, volkomen herstel kunnen verkrijgen (restitutio in integrum; can. 1687), tegen verschillende misdaden vooral van sexueelen aard door can. 2353, 2357 § 1, 2359 § 2. Vgl. ➝ Meerderjarigheid. Drehmanns.

< >