[mi = doorluchtig, kado = poort; of mika (archaïsch woord) = groot, to = plaats], titel van den keizer van Japan bij de vreemdelingen, doch door de Japanners enkel in gedichten en in buitengewone omstandigheden gebruikt; zij zeggen: Tenn-sji: zoon des hemels; Tenn-ô: hemelsche keizer; Sjoe-dzjô: oppermeester. Volgens de legende wilde de zonnegodin Ajnaterasoe haar zoon naar het „Weelderig Land der Vruchtbare Vlakte van het Riet” (Japan) sturen, doch hij beval zijn zoon Ninigi als beter geschikt aan. Ninigi no mikoto daalde in gezelschap van vele kami (geesten) op den berg Takatsjiho neder en werd de stamvader der mikado’s.
Daar de oudste historische boeken Kodzjiki en Nihongki eerst in de 8e eeuw n. Chr. geschreven werden, is het onmogelijk de grens te trekken tusschen de mythologie en de geschiedenis der eerste tijden. Volgens die bronnen regeerde de eerste mikado 660 v.
Chr. Een feit staat verder vast: de troonopvolging geschiedde niet altijd van vader op wettigen zoon; zonen van bijzitten of aangenomen zonen hebben soms den troon bezet; de Oostersche opvatting ziet daarin geen bezwaar. Met deze restrictie mag men zeggen, dat de Japansche dynastie de oudste der wereld is.Lit.: J. M. Martin, Le Shintoïsme, religion nationale.
Les Origines, Essai d’hist. ancienne du Japon (Hongkong 1924); B. H. Chamberlain, Moeurs et coutumes du Japon (Parijs 1931).
Mullie.