Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Messias

betekenis & definitie

Afkomstig van het Hebr. masjiah, heeft dezelfde beteekenis als het Gr. Christos (Lat. Christus), = gezalfde (zie ook ➝Christus, inleiding).

De eerenaam Messias, in het O. T. gegeven aan koningen en profeten, wordt in de Psalmen en latere bijbelboeken, bijz. in de apocriefen, gebruikt van den verwachten Verlosser Christus. De zalving van Christus is niet in letterlijken, doch in geestelijken zin te verstaan.

Volgens Act. 4.27 en 10.38 is Hij door den Vader gezalfd met den H. Geest en kracht. Deze zalving vond plaats bij Zijn menschwording (Mt. 1.20) en doopsel (Mt. 3.16).

De M. was voorspeld als mensch en als God. Als mensch: zaad der vrouw (Gen. 3.15), nakomeling van Abraham (Gen. 12.3), zoon eener Maagd (Is. 7.14), als geboorteplaats Bethlehem (Mich. 5.2), ten tijde dat de schepter van Juda geweken was (Gen. 49.10) en de tempel nog bestond (Ag. 2.8).

Als God komt de M. op de wolken om te oordeelen (Dan. 7.13), heet Emanuel, God met ons (Is. 7.14), heerscher van eeuwig (Mich. 5.2).

Het ambt van den M. is drievoudig: als priester zooals Melchisedech (Ps. 109.4 en Hebr. 7.1) offert Hij zijn leven en neemt de zonden op zich (Is. 53). Als profeet voorzegd door Moses (Deut. 18.15) predikt hij de verlossing in nood (Is. 61.1). Als koning heerscht Hij eeuwig (Gen. 49.10).

Balaam voorzag Hem als ster en staf uit Israël (Num. 24.17). Voor Messiasverwachting, zie ➝Messianisme. Voor vervulling der Messiaansche profetieën in Christus, zie ➝Christus (sub I B).Lit.: Heinisch, Die Mess. Weissagungen im A. T. (1925); H. Gressmann, Der M. (1929). Kroon.