Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Medezeggenschap

betekenis & definitie

(sociol.). Met de verbetering van het inzicht in de verhouding, die er moet bestaan tusschen werkgever en arbeider, is ook de vraag opgekomen, of aan den arbeider niet een zeker m. moet worden toegekend. En wel niet alleen t.a.v. de arbeidsvoorwaarden, maar ook verder t.a.v. aangelegenheden, die met de arbeidsvoorwaarden verband houden.

De grond voor dit m. ligt hierin, dat de arbeiders, zoo niet individueel, dan toch zeker collectief verantwoordelijkheid moeten kunnen dragen voor hun medewerking in het econ. proces. Zonder een zekeren graad van m. is het dragen van een voor een redelijk mensch noodzakelijke verantwoordelijkheid niet mogelijk. Dat een m. zich verder moet uitstrekken dan tot de arbeidsvoorwaarden en tot op zekere hoogte ook de bedrijfseconomische politiek dient te omvatten, volgt, behalve uit den genoemden algemeenen grond, tevens hieruit, dat de mogelijkheid van de nakoming der arbeidsvoorwaarden, de mogelijkheid harer verbetering of de noodzaak van een ongunstige wijziging in zoo belangrijke mate afhankelijk zijn van de gevoerde bedrijfseconomische politiek.

Zoowel de hoogte van het inkomen der arbeiders, als de regelmaat in de werkgelegenheid hangt in groote mate van de leiding af. Menigmaal zijn de belangen der arbeiders bij de instandhouding en den goeden gang der ondernemingen grooter en gewichtiger dan die der kapitaaleigenaars (bijv. een groot aantal aandeelhouders), wier zeggenschap wel wettelijk is geregeld.Een groote actueele belangstelling genoot het vraagstuk van het m. in de eerste jaren na 1918, toen in een enkel land (zooals in Duitschland door de oprichting van ondernemingsraden) het m. wettelijk werd vastgelegd, terwijl in andere landen propaganda voor het denkbeeld werd gevoerd. In Nederland werd in het R.K. Bedrijfsradenstelsel (➝ Bedrijfsorganisatie) o.a. voorgesteld, dat de organisaties der werknemers door de organisaties der werkgevers moesten worden geraadpleegd t.a.v. de prijsregelingen en de overige bedrijfspolitiek in verband met de arbeidsvoorwaarden.

De gedachte van het m. vond naast de verdedigers ook bestrijders, die in deze gedachte een aantasting zagen van het privaat-eigendomsrecht. Daar het privaat-eigendomsrecht echter geen onbeperkt recht is en begrensd kan worden, is de gedachte van m. met dit recht niet in strijd. Wel zullen in de principieele handhaving van het privaat-eigendomsrecht en tevens in de noodzaak, dat de beslissende economische leiding bij de daarin gespecialiseerde en ervaren ondernemingsleiders zal moeten blijven, de grenzen moeten gezien worden voor den omvang en den aard der rechten uit medezeggenschap. Deze rechten zullen zich moeten beperken tot het recht op medeweten, medeberaadslagen en controle.

Wat de regeling betreft, zijn er voorstanders van de bedrijfsgewijze organisatie van het m. (bedrijf in den zin van complex van soortgelijke ondernemingen), anderen zijn voor ondernemingsgewijze regeling, terwijl ten slotte een derde groep beide mogelijkheden wil openen. De bedrijfsgewijze regeling ligt het meest in de lijn der ontwikkeling en is m.i. het best gefundeerd. ➝ Bedrijfsradenwet.

Lit.: Bedrijfsorganisatie 8e Kath. Soc. Week 1921; J. A. Veraart, M. en Bedrijfsorganisatie (gebundelde opstellen, 1931); H. Hermans, Het groote vraagstuk der bedrijfsorganisatie (Het Roer, Juli-Aug. 1922); Bedrijfsorganisatie en M.

Rapport uitgebracht door de Commissie ingesteld door N.V.V. en S.D.A.P. (1923); een serie art. van vsch. vooraanstaande werkgevers, leiders van arbeiders-vakvereenigingen en geleerden in Economisch-statistische Berichten (jg. 1922); M. J. H. Cobbenhagen, De Verantwoordelijkheid in de onderneming.

Cobbenhagen.

< >